
Vragen
De hele dag kan ik aan niets anders denken, elke nacht vraag ik mezelf af: waar kom ik vandaan en wat moet ik doen? Ik zou het echt niet weten. Mijn ziel komt van een andere wereld, dat weet ik zeker. Even zeker als ik voel, dat ik daar ook eindigen zal.
Ik werd dronken in de een of andere kroeg, maar als ik weer ben teruggekeerd, zal ik helemaal nuchter zijn. Ondertussen ben ik als een vogel van verre oorden, gekooid in den vreemde. De dag breekt aan dat ik uitvlieg, maar met wiens oren hoor ik mijn eigen stem? Wie spreekt met mijn mond? Wie ziet met mijn ogen? Wat is de ziel?
Het zijn vragen die blijven komen. Zelfs de schim van een antwoord zou me al verlossen uit deze kerker van dronkaards. Ik kwam hier niet uit vrije wil; zomaar weggaan lukt me niet. Degene die me hier heeft gebracht, zal me ook thuis moeten brengen.
Deze gedichten. Nooit weet ik wat ik ga zeggen. Een schema of plan heb ik niet en als ik ze niet voordraag, kan ik heel stil worden, en nauwelijks mijn mond opendoen.
Rumi, een Soefi dichter, stelt in dit gedicht de vragen waar komen we vandaan en waar gaan we naartoe? Wat is de ziel? En waar zijn we thuis? Wie spreekt er als wij spreken? Hij werd geboren in 1207 in het huidige Afganistan en stierf in 1273 in het huidige Turkije.
Wezenlijke vragen die we ook nu in onze tijd stellen. Ik raak ontroerd door zijn zin degene die me hier heeft gebracht, zal me ook thuis moeten brengen. Zo diep als Rumi gaat, herken ik uit mijn puberteit en jongvolwassenheid. En deze zoektocht zou ook heel goed voor onze jonge mensen van nu kunnen gelden.
Nu troost ik me dat ik het niet weet en vertrouw erop dat degene die me hier bracht me ook weer thuis brengt.