Wat zijn we toch wonderlijke wezens

De afgelopen dagen las ik dit mooie boek Onder een andere hemel van Joke Hermsen over heimwee, herinneringen en tijd. Eerder schreef ze het inspirerende boek Stil de Tijd. Dit boek is persoonlijker en zoekender en ik herken veel van mijn eigen weg.

We hebben veel dezelfde inspiratiebronnen zoals Rilke, Lou Andreas-Salome en Hannah Arendt waar ze rijkelijk uit citeert en over vertelt. Over Rilke schrijft ze dat hij alleen in zijn gedichten kon wonen. “Waar ik werk ben ik waar, schreef hij aan Salome en ik zou de kracht willen vinden mijn leven op die waarheid te grondvesten. Want daar is mijn huis, daar zijn de gestalten die mij werkelijk nabij zijn”.

Ook haar notities over haar schrijfproces zijn voor mij herkenbaar als ze zegt “schrijven is een plek voor jezelf vinden”.

Op pagina 137 beschrijft ze heel mooi een deel van onze ontwikkeling “We dragen een even indrukwekkende als onzegbare voorgeschiedenis met ons mee, een onkenbaar anders zijn, waarvan we ons niets bewust kunnen herinneren. We blijven er volgens Salome echter wel bewust naar terugverlangen, omdat het ons ooit met alles en iedereen om ons heen verbond; het is een van onze eerste bronnen van heimwee’.

Ik zou nog veel meer prachtige citaten kunnen tonen maar lees dit boek en ga er zelf mee aan de slag. Bij mij resoneert het sterk.

Hermsen heeft bij mij mijn heimwee weer heel sterk aangeraakt. Hoe ik absoluut geen nacht van huis kon en ik herinner me mijn moeder die in alle huizen waar ze heeft gewoond, zich nooit thuis gevoeld heeft. Ik was het op wonderlijke wijze “vergeten”en nu kwam het als een boemerang weer terug in mijn herinnering en doet me huilen.

Je nooit ergens thuisvoelen……….. ik begin te begrijpen waarom de vraag waar ik over schrijf Wie ben ik als niemand kijkt me zo bezig houdt. Ons ik is gebaseerd op verlies, op verlies van verbondenheid.

Je kunt pas zeker worden in je onzekerheid

Volgens Rilke kun je pas echt van het leven houden als je de dood en de doden in je bestaan toelaat en daarvan behalve de onvermijdelijkheid ook de schoonheid leert inzien, schrijft Jan Oegema in zijn nieuwe boek Rilke en de wijsheid. De kunstenaar als leraar. Dit is het boek dat ik afgelopen week heb gelezen en uiteraard beïnvloedt deze tekst mijn column van vandaag. Een inspirerend boek dat in mij resoneert.

Dichtbij de doden, het verval, de verwondingen en kwetsuren, ervaren we dat ons zelf niet omgeven is door een betonnen muur maar poreus is, doorlaatbaar. Identiteit is niet afgegrensd maar relationeel. Ik schreef er al vaker over maar ik kom dichterbij om taal te vinden om hierover te vertellen en daardoor zie ik die gelaagde, relationele identiteit op verschillende plaatsen.

Op zaterdagavond tijdens het programma Matthijs Gaat door, zagen we Willeke Alberti (76) Rob de Nijs (78) toezingen met zijn lied Eeuwig Jong. U kunt het vinden op YouTube mocht u het gemist hebben. Ontroerend. De andere muzikanten allemaal veel jonger in het programma en zij luisterden geconcentreerd en lieten zich raken. Zo belangrijk dat generaties van elkaar kunnen leren en jonge mensen in contact komen met ziekte, verval , weemoed en ouderdom en ouderen kunnen genieten van jongeren en ook hun pijn kunnen zien. Dit moment vond ik ook een voorbeeld van de kunstenaar als leraar.

Het in verbinding staan met de voorouders, de doden en de ongeboren kinderen haalt ons uit het idee en gevoel van een afgesloten zelf te zijn. Het helpt om het leven meer stromend te ervaren en je onderdeel te voelen van een groter geheel. Ik vermoed dat de keuzes die we dagelijks maken dan zorgzamer en anders zullen zijn en met meer aandacht. Zou dat een weg kunnen zijn naar minder ik en meer wij?

En wil je meer zekerheid, meer houvast? Zoek dan je onzekerheid op.