Ik, zelf, het lichaam en de rol van de Ander

Wat een wonderlijk kwartet is dat toch. Ik ben er al zolang mee bezig hoe die vier concepten zich tot elkaar verhouden. En op een of andere manier kom ik steeds weer bij Carl Gustav Jung, Emmanuel Levinas en Martin Buber uit.

Genieten, plezier in en met het lichaam, daar begint de analyse van Levinas. Wanneer het genieten doorbroken wordt door behoefte, tekort en gebrek ontstaat er afstand. Afstand is dat wat het lichaam overkomt.

Ook Jung spreekt over het ontstaan van het ik als een botsing van het lichaam met de buitenwereld. Zodra dit ik bestaat, ontwikkelt het zich verder vanuit wrijving met de buiten- en met de binnenwereld.

“Men klampt zich nu eenmaal vast aan bezittingen die eens rijkdom betekenden, en hoe minder effectief, begrijpelijk en levend ze worden, des te hardnekkiger klampt men zich eraan vast. (Men klampt zich uiteraard alleen aan steriele ideeen vast: levende ideeen hebben inhoud en rijkdom genoeg, zodat men geen aanleiding heeft zich eraan vast te klampen.) Zo verandert in de loop van de tijd het zinvolle in het zinloze “. p. 42 Ik en zelf, Jung. 3de druk, 1993.

Uit lichamelijke onvrede en angst klampen we ons vast aan gedachten en overtuigingen en vergeten we te ervaren, te voelen, wat er aan de hand is.

Wij zijn allemaal uniek, van ons is er maar een. Ik heb het al zo vaak gezegd en geschreven, maar het daalt, ook voor mijzelf, steeds dieper in. Het psychologische zelf is een transcendentaal begrip, want het bevat het totaal van bewuste en onbewuste inhouden. Dat betekent dat naast dat we uniek zijn, we ook algemeen zijn en als wij eenmalig zijn dan zijn we ook eeuwig. Lichte en donkere, mannelijke en vrouwelijk aspecten dienen opgenomen te worden, zodat we onszelf kunnen worden.

De Ander kan ons scherpen om te ervaren wat ons ontbreekt en waar werk aan de winkel is.

Tijd als kwetsbaarheid

fotograaf Pete Pronk 7 april 2024

Dit weekend is vriend Pete weer bij ons. Zondag aan het eind van de middag maakten we onze wandeling via de Middelweg en terug langs de dijk van de Lek. Daar maakte hij deze foto.

We tonen als we bij elkaar altijd onze schatten. Dat zijn verhalen en boeken. Hij bekijkt dan mijn boeken die op stapels liggen, boek voor boek die ik de laatste weken gelezen heb. Secuur kiest hij er vier uit om mee naar huis te nemen, te lenen. Dat doen we over en weer. Zo raakte hij ook het boek van Jan Keij aan. Tijd als kwetsbaarheid in de filosofie van Levinas. Mag ik die ook meenemen, vroeg hij en ik begin er zelf weer hardop in te lezen. Ik stuit dan op:

“Ik moet mijzelf verliezen om mijzelf te kunnen vinden. Alleen door het verdwijnen van het heden wordt het bezit ervan mogelijk. Hij schrijft ook over het zichzelf inhalen in een bij zichzelf achterblijven. Opnieuw is hier de band tussen onafhankelijkheid en afhankelijkheid aanwezig, want uit het onvermogen mijzelf te behouden (afhankelijkheid) rijst het vermogen van bewustheid (onafhankelijkheid) op. Het verval toont hier zijn positieve gezicht: wees blij dat het leven vervalt, want pas daardoor is bewustzijn-van mogelijk”.

Ik kijk hem aan, vervuld van wat ik lees en blader nog even in mijn geliefd boek en lees dan:

“Dankzij de tijd ben ik een identiteit die “verduurt”. De tijd is mijn persoonlijke verval, een vernietigng in slow motion, waardoor mijn bestaan op aarde nomadisch is: ik ben op doortocht zonder mij blijvend te kunnen vestigen. De tijd is voortdurend adieu, een afscheid van de wereld, in absolute passiviteit, omdat het proces van verouderen geheel buiten mijn greep valt. De tijd is hier niet een illusie waaraan ik volgens het boeddhisme ontsnap in het heden. Het vergankelijke heden verklaart juist de tijd”.

Nee lieverd dit boek moet nog een poosje bij je blijven. Dat is duidelijk. Dankbaar druk ik het boek tegen mijn borst. Wat is het toch bijzonder dat woorden zo kunnen raken en iets openbreken net als vrienden dat kunnen.