Manieren om ons zwijgende zelf te laten spreken

Alle essays die Joke Hermsen heeft geschreven over tijd, zijn samen gebracht in dit boek, aangevuld met een nieuw kader, namelijk hoop.

Hoop is een gerichtheid schrijft ze. “Hoop is datgene wat ons ondanks onze angsten en wanhoop blijft voorspiegelen dat verandering mogelijk is als we de moed vinden om ons daarvoor in te zetten”. Ernst Bloch, Bergson en Hannah Arend zijn haar inspiratoren. Ik ga geen poging doen om haar werk te recenseren. Het is teveel omvattend. Maar graag deel ik een klein stukje uit haar boek waar er bij mij iets geraakt werd en waardoor ik weer een stapje verder kwam in mijn proces.

Ik was vooral tijdens het lezen gericht op haar gedachten over tijd en identiteit. Hermsen haalt Bergson aan als ze schrijft op pagina 87: “Zijn typering van de mens als enerzijds een rationeel en handelend ik en anderzijds een heterogeen en onherleidbaar zelf dat een andere tijd ervaart, zien we in verschillende gedaanten in de twintigste-eeuwse denkers terugkeren”. Ons diepere zelf wordt het genoemd, dit onbenoembare “zwijgende zelf” bewaart alles wat we zijn geweest en de ervaringen die we tot nu toe hebben opgedaan, maar die moeilijk te achterhalen zijn. Zeker die ervaringen die we opdeden toen we nog geen taal hadden. Het woord zelf blijft ook hier problematisch omdat het lijkt te verwijzen naar iets vast maar dat wordt hier niet bedoeld.

In Zeg me wie ik ben, mijn boek over identiteit, over mens wording gedurende ons hele leven, schrijf ik ook over de gestolde identiteit enerzijds en de poel van mogelijkheden die we in potentie zijn. Als we via rust, mijmeren, dromen, kunst, zingen, muziek contact kunnen maken met ons zwijgende zelf dan kunnen er barstjes ontstaan om daar iets van vorm te geven. De manier om langzamerhand vrijer en creatiever en meer mens te worden.

Dankjewel Joke Hermsen voor je rijke werk waar ik nog vaak naar terug zal grijpen.

Tijd is hoop

Ik lees op dit moment het boek van Joke Hermsen Tijd is hoop, al haar essays over tijd. Daarin las ik tot mijn genoegen een essay over het werk van Hilma af Klint. Een schilderij van Klint siert de voorkant van min boek Zeg me wie ik ben. Over de grenzen van identiteit. Ik had in eerste instantie andere werk van haar uitgekozen maar daar kregen we geen toestemming voor. Het waren de gekleurde cirkels met driehoeken die ik mooi vond, niet gehinderd door enige kennis. Het werden dus de zwanen, wit en zwart die spiegelbeeldig met hun snavels tegen elkaar komen. Ik vond het een mooi beeld van heelheid, mannelijkheid en vrouwelijkheid, wit en zwart, ik en de ander.

Gisteren las ik het essay van Hermsen en zij schrijft op pagina 378 :”Op het eerste doek van haar Zwaan-serie bijvoorbeeld zien we hoe twee nog duidelijk als zwanen herkenbare zwanen in zwart-wittinten aan elkaar gespiegeld worden, waarbij de puntjes van hun snavels en vleugels elkaar nog net weten te raken. Gezamelijk vormen ze een zogeheten ouroboros, een voor Af Klint belangrijk symbool uit de Egyptische oudheid en de hermetische traditie, dat naar zelfverwerkelijking, wedergeboorte en de cyclische aard van de natuur verwijst. Alles hangt met alles samen, de fysieke en de mentale wereld, en alles keert terug in een andere vorm. Halverwege de serie zijn de zwanen in twee cirkels veranderd, die door veelkleurige driehoeken doorsneden worden”.

Iets verderop schrijft Hermsen dat Af Klint op zoek was naar samenhang, naar eenheid, tussen boven en beneden, ogenblik en eeuwigheid, begin en einde, ik en de ander.

Dit wist ik allemaal niet. Tijdens mijn keuze voor de omslag heb ik me laten leiden door schoonheid, naar een beeld dat me raakte. De verschillende kleuren en vormen die me aanspraken maar ik had niet door, dat ze me echt aanspraken en zo goed passen bij de inhoud van het boek. Of heb ik dit essay eerder gelezen maar weet ik dat op bewustniveau niet meer?

Wat zijn we toch wonderlijke wezens

De afgelopen dagen las ik dit mooie boek Onder een andere hemel van Joke Hermsen over heimwee, herinneringen en tijd. Eerder schreef ze het inspirerende boek Stil de Tijd. Dit boek is persoonlijker en zoekender en ik herken veel van mijn eigen weg.

We hebben veel dezelfde inspiratiebronnen zoals Rilke, Lou Andreas-Salome en Hannah Arendt waar ze rijkelijk uit citeert en over vertelt. Over Rilke schrijft ze dat hij alleen in zijn gedichten kon wonen. “Waar ik werk ben ik waar, schreef hij aan Salome en ik zou de kracht willen vinden mijn leven op die waarheid te grondvesten. Want daar is mijn huis, daar zijn de gestalten die mij werkelijk nabij zijn”.

Ook haar notities over haar schrijfproces zijn voor mij herkenbaar als ze zegt “schrijven is een plek voor jezelf vinden”.

Op pagina 137 beschrijft ze heel mooi een deel van onze ontwikkeling “We dragen een even indrukwekkende als onzegbare voorgeschiedenis met ons mee, een onkenbaar anders zijn, waarvan we ons niets bewust kunnen herinneren. We blijven er volgens Salome echter wel bewust naar terugverlangen, omdat het ons ooit met alles en iedereen om ons heen verbond; het is een van onze eerste bronnen van heimwee’.

Ik zou nog veel meer prachtige citaten kunnen tonen maar lees dit boek en ga er zelf mee aan de slag. Bij mij resoneert het sterk.

Hermsen heeft bij mij mijn heimwee weer heel sterk aangeraakt. Hoe ik absoluut geen nacht van huis kon en ik herinner me mijn moeder die in alle huizen waar ze heeft gewoond, zich nooit thuis gevoeld heeft. Ik was het op wonderlijke wijze “vergeten”en nu kwam het als een boemerang weer terug in mijn herinnering en doet me huilen.

Je nooit ergens thuisvoelen……….. ik begin te begrijpen waarom de vraag waar ik over schrijf Wie ben ik als niemand kijkt me zo bezig houdt. Ons ik is gebaseerd op verlies, op verlies van verbondenheid.