Mannen en hun lichaam

Daniel Pennac

Daniel Pennac

Mijn onderzoeken richten zich vooral op vrouwen. Nu ben ik bezig samen met Femke van den Brink, mijn promovenda, bezig met mannen en hun lichaam. Ter voorbereiding las ik de afgelopen week Lijfboek van Daniel Pennac.

Van zijn dertiende tot zijn zevenentachtigste, houdt de hoofdpersoon van deze roman een dagboek bij. Het dagboek heeft slechts een onderwerp. Zijn eigen lichaam. Zijn angsten, ongelukken, ziektes, gevoelens, pijn en plezier beschrijft hij heel open.

Lijfboek

Lijfboek

Het gevoel van thuiskomen bij een ander lichaam, terwijl hij op zijn 13de een keelontsteking heeft, bij de vrouw die hem verzorgt, beschrijft hij op pagina 37:

“Mosterdomslagen, gorgeldrankjes, tinctuur, rust, allemaal goed, maar de beste remedie is inslapen bij de geur van Violette. Ze ruikt naar was, groente, houtvuur, zwarte zeep, bleekwater, oude wijn, tabak en appel. Als ze me onder haar omslagdoek neemt, kom ik thuis. Ik hoor haar woorden diep in haar borst pruttelen en val in slaap. Als ik wakker word, is ze er niet meer, maar haar omslagdoek ligt nog steeds over me heen. Dan verdwaal je niet in je dromen jochie. Verdwaalde jachthonden vinden altijd de weg terug naar de kleren van de jager”.

Ook op zijn 13de scheurde hij een pagina uit de Larousse, stak de tekening in de gleuf van de spiegel en vergeleek zichzelf met de tekening.

“Het is een feit dat we absoluut niet op elkaar lijken. Het lichaam op de tekening is van een volwassen atleet. Hij heef brede schouders. Hij staat recht op zijn gespierde benen. Ik lijk nergens op. Ik ben een slap, wit kind, met een kippenborst, zo mager dat je de post onder mijn schouderbladen zou kunnen schijven (aldus Violette). Toch hebben we iets gemeen: we zijn allebei doorschijnend. Je kunt onze aders zien, je kunt onze botten tellen, maar bij mij is geen enkele spier zichtbaar. Ik heb alleen huid, aders, zacht vlees en botten. Niets is in vorm, zou mama zeggen. Het is waar. Zodoende kan iedereen me mijn leven afpakken, me aan een boom vastbinden, in een bos achterlaten, me schoonspuiten met een tuinslang, me belachelijk maken of zeggen dat ik nergens op lijk”.

Hij gaat boksen, rennen, zwemmen om zoveel mogelijk op de tekening te lijken. Het is 1936. Een jongen voor de spiegel.

Ben benieuwd wat de mannen van nu te vertellen hebben.

 

Door: Liesbeth Woertman

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

zeven + 18 =