Als je kleinkinderen hebt, doe je hele rare dingen. Gisteren was er culturele zondag in Utrecht, speciaal voor kinderen. Een vol programma met muziek, vertellingen, schilderen, proefjes doen, mecanobouwen, echt te veel om op te noemen. Prachtig zonnig en droog weer dus de stad was vol met mensen. Alles in een opgewekte sfeer.
Ik had als oma het programma uitgebreid bestudeerd en uiteindelijk voor een plek gekozen, de stadhuisbrug. Voor een deel was dat eigenbelang omdat mijn conditie nog zwak is en ik nog niet veel aankan en voor een ander deel wil ik niet alleen mezelf maar ook de kinderen vooral rust en ruimte aanbieden.
Opgetogen gingen opa en oma met de twee kleinkinderen op pad. De kinderen kunnen allebei goed lopen en zijn allebei nogal praterig. ‘Kijk oma.’ Er werd een sticker aangewezen in een etalage met een fiets en een rode streep erop. Geen fietsen, onderwees mijn vierjarige kleindochter met haar wijsvinger. En nog een verkeersbord en nog een, werd me aangewezen. Kijk oma. Ondertussen wilde de zevenjarige weten hoe de ruimte was ontstaan en dat hij niet wist wie hij was. Gelukkig lachte hij erbij. Mijn hoofd tolde al aardig.
Uiteindelijk kwamen we bij onze bestemming. Het stadhuis. Er lag een enorm kussen. Het was de bedoeling dat we erop sprongen, zodat er scheten uit het kussen kwamen. Het was eerder die dag al geprobeerd met kinderen, maar die waren te licht. Er kwam nauwelijks een scheetje uit. Er werden volwassenen geronseld. Het was de bedoeling dat er een wereldrecord werd verbroken dus werd alles gefilmd en opgemeten en mensen geteld. Ik vond het eng met mijn zwakke lijf, maar ja alles voor de kinderen.
We stonden in een kring. Het kussen werd opgeblazen. Eerst alleen de volwassenen. Ik zwaaide naar de kinderen en wierp me op het kussen. Wildvreemde mensen rolden tegen me aan. Met een blauwe plek op mijn neus kwam ik er vanaf, maar ook deze scheet was niet om naar huis te schrijven. Daarna mochten eindelijk de kinderen. Wat een feest. Ze sprongen en gilden en vonden het jammer dat ze er weer af moesten.
Lachend liepen we door en stopten bij een man die prachtig harp speelde. Aandachtig stonden we even te luisteren. Een dakloze man stond naast ons en zei ‘Mooi hé’, terwijl hij trilde over zijn hele lichaam en nauwelijks kon staan. Met een pijnlijke neus en diep geraakt, liep ik naar huis met een huppelend kind aan mijn hand en een blij kind voor me, druk pratend tegen zijn opa.