Fragiele identiteit

Hersenen

Deze week even geen column over ziekte. Andere delen willen ook weer eens aan de beurt komen. Jan Derksen schreef in 2012 ‘Bevrijd de psychologie uit de greep van de hersenmythe.’ Hij schrijft dat de persoonlijke identiteit haar basis heeft in de hechting met de ouders, verbondenheid aan plaats en leeftijd en nu vooral het product van virtuele en digitale communicatie is geworden.

Op pagina 49: “Vroeg in de levensloop bestaat het transitioneel object, het tutje en later het beertje, een hulpmiddel voor de peuter en kleuter op weg naar relatieve autonomie; een oefening om zonder moed, vader of andere verzorger niet in paniek te geraken. Deze noodzaak tot separatie lijkt volkomen achterhaald, aangezien het mobieltje deze functie perfect heeft overgenomen.” 

In een collegezaal heb ik ook wel eens gevraagd of de babyfoons uit mogen en dat leverde een milde glimlach op.

Maar Derksen overdrijft hier. De meest peuters en kleuters hebben nog geen mobiele telefoon. De grens lijkt een beetje rond het tiende jaar en het begin van de nieuwe middelbare school te liggen.

Toch is het interessant wat hij Jan Derksen schreef over de consequenties voor de persoonlijke identiteit, die eerder meer aan hechting en tijd en plaats was gekoppeld en meer wortels had in het lichaam. Als identiteit meer geconstrueerd wordt aan vorm en minder aan inhoud en relaties, bestaat het gevaar dat we nog meer ontworteld van het lichaam raken.

Door: Liesbeth Woertman.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

veertien − zeven =